Een belastingplichtige maakte in een inkeerverzoek melding van in Zwitserland aangehouden vermogen. De tegoeden op de Zwitserse bankrekeningen zijn niet vermeld in de aangiften IB over de jaren 2002 tot en met 2012. In reactie op verzoek stelde de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst op, waarin onder meer stond dat het inkeerverzoek als vrijwillige verbetering van reeds ingediende aangiften is aangemerkt. De na te vorderen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2002 tot en met 2012 en de heffingsrente over de belasting en premie zijn uit praktische overwegingen in één navorderingsaanslag over 2008 verwerkt. De vaststellingsovereenkomst bevatte verder de bepaling dat tegen de navorderingsaanslag geen bezwaar en/of beroep zal worden aangetekend.Desondanks ging de belastingplichtige in beroep tegen de navorderingsaanslag, omdat deze niet met de nodige voortvarendheid zou zijn opgelegd. Dat zou moeten leiden tot vernietiging van de navorderingsaanslag. De vaststellingsovereenkomst is door de belastingplichtige op 26 maart 2014 ondertekend. De navorderingsaanslag is opgelegd met dagtekening 31 januari 2015. Volgens de belastingplichtige heeft de inspecteur te lang gewacht met het opleggen van de navorderingsaanslag. De rechtbank legt de vaststellingsovereenkomst zo uit dat de belastingplichtige uitdrukkelijk en zonder voorbehoud afstand heeft gedaan van alle rechtsmiddelen tegen de navorderingsaanslag, ook voor zover die zien op de toepassing van de verlengde navorderingstermijn. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat een beroep op de voortvarendheidseis is uitgesloten.